Werknemersparticipatie komt in de praktijk steeds vaker voor. Als een werknemer aandelen of certificaten in jouw onderneming (of een gelieerde vennootschap) verkrijgt, dan heeft dat fiscale gevolgen voor zowel het bedrijf als de werknemer. Het is belangrijk om deze gevolgen goed in beeld te hebben voordat je de plannen uitvoert. Wij zetten enkele belangrijke fiscale aandachtspunten voor jou op een rij.
Allereerst kan er bij een werknemersparticipatie sprake zijn van belast loon uit dienstbetrekking. Als hier sprake van is ligt het risico in eerste aanleg bij de werkgever. Je moet in dit geval loonheffing over het voordeel inhouden en afdragen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de koopprijs van het aandelenbelang lager is dan de waarde in het economisch verkeer. Het verschil is dan het voordeel van de werknemer en wordt op het moment van verkrijging belast met loonheffing. Om deze belastingheffing bij start van de participatie te voorkomen, moet de aandelenprijs zakelijk zijn. Anders is er sprake van bevoordeling en bent u loonheffing verschuldigd over het deel dat als beloning wordt gezien. Omdat op de aandelen zelf geen loonbelasting kan worden ingehouden, zal deze ofwel verhaald moeten worden op de werknemer, dan wel, als de loonbelasting voor rekening van jou als werkgever komt, moet er brutering plaatsvinden. Dit laatste is uiteraard zeer kostbaar.
Vaak financier je als werkgever de koopsom van de aandelen die een werknemer verwerft in het kader van werknemersparticipatie volledig of voor een groot deel. Als dat zo is, stelt de Belastingdienst dat er een (doorgaans) zeer hoge rente berekend zal moeten worden, om te voorkomen dat het volledige risico feitelijk bij jou als werkgever achterblijft. Gebeurt dit niet, dan kan de inspecteur ook hiervoor een loonvoordeel belasten. Om dit te voorkomen, moet de werknemer een wezenlijk deel van de koopsom buiten de werkgever om financieren. Dit kan bijvoorbeeld met eigen middelen of middels een lening van een derde, zoals een bank.
Een werknemersparticipatieregeling kan ook gekwalificeerd worden als resultaat uit overige werkzaamheden (lucratief belang). Deze regeling belast voordelen die niet in verhouding staan tot de omvang van de investering en het daarmee gelopen risico met inkomstenbelasting in box 1. De lucratief belangregeling kan spelen bij verschillende vormen van participatie door middel van aandelen, vorderingen of overige rechten. Dat is het geval als deze een beloning zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige en waarbij de werknemer een onevenredig hoog rendement kan behalen zonder dat hij een reëel risico loopt.
De Belastingdienst gaat in de praktijk wel vaker uit van lucratief belang als de werknemer geen materieel risico loopt over zijn investering. Aandelenverpanding om de financieringsaflossing te garanderen, wordt niet als zekerheid gezien. Een (te) lage rente op de werkgeverslening in combinatie met geen of relatief beperkte inbreng van eigen vermogen door de werknemer, leidt soms ook tot het standpunt dat sprake is van lucratief belang. Dit naar analogie naar wat hierboven is aangegeven over de financieringsaspecten van werknemersparticipatie.
Is er sprake van lucratief belang? Dan worden de voordelen uit dit belang belast in box 1 tegen het progressieve belastingtarief van maximaal 51,75%. Gaat de werknemer de aandelen in de werkmaatschappijen indirect via een personal holding houden? Dan kan in het geval van een lucratief belang de effectieve belastingdruk onder voorwaarden worden beperkt tot 26,25%. Dit box 2-tarief stijgt in 2021 naar 26,9%.
In de praktijk wordt een werknemersparticipatieplan vaak afgestemd met de Belastingdienst. Afstemmingstrajecten met de Belastingdienst over de waardering en over de vraag of er al dan niet sprake is van loon uit dienstbetrekking en/of lucratief belang, kunnen complex zijn. De Belastingdienst heeft tegenwoordig veel kennis over bedrijfswaarderingen en hanteert hierbij interne richtlijnen die inspecteurs moeten uitdragen. De Belastingdienst hanteert bij de bepaling van de waarde van een onderneming de Discounted Cashflow (DCF)-methode.
Voorkom problemen door de (zakelijke) ondernemingswaarde te bepalen waarvoor (in theorie) ook een derde als aandeelhouder zou kunnen instappen. Dit kan een lange discussie met de Belastingdienst voorkomen.
Een werknemersparticipatieplan kent naast fiscale gevolgen en risico’s ook andere aspecten. Laat je bij het opzetten van een werknemersparticipatieplan ondersteunen door specialisten op het gebied van belastingen, waardering van ondernemingen en juridische aspecten.
Met dank aan Mark Broekhuizen, Senior belastingadviseur bij onze partner ABAB Accountants en Adviseurs, voor het schrijven van dit artikel.
Partners van VNO-NCW Brabant Zeeland >